Energieprestaties van woningen afhankelijk van bewoner

Energielabels krijgen pas betekenis wanneer ze worden gekoppeld aan werkelijke gegevens, in plaats van aan theoretische verbruiksgegevens. Dat is duidelijker voor bewoners, zo stelt promovenda Daša Majcen. Zij pleit voor meer bewustmaking van bewoners, want woningen zijn in theorie prima energieneutraal te bouwen, maar in de praktijk wordt dit vaak niet gerealiseerd door het gedrag van de bewoners en technische fouten.

“Energielabels zijn in Nederland de belangrijkste etiketten voor de energieprestaties van woningen, maar feitelijk zeggen ze weinig. Labels vergelijken alleen de thermische waarden van woningen met elkaar. Veel factoren, onder andere de gezinssamenstelling en hoe bewoners hun woning verwarmen, worden onterecht als vaststaande gegevens gezien”, constateert promovenda Daša Majcen.

Omvangrijke databestanden
Voor haar proefschrift over het verschil tussen verwacht en werkelijk energieverbruik en energiebesparing door Nederlandse huishoudens, analyseerde Majcen een aantal grote steekproeven van meer dan 200.000 woningen met als doel de oorzaken van die verschillen te achterhalen. Zulke grote steekproeven zijn hiervoor in Nederland niet eerder gebruikt maar bieden wel de resultaten die representatief zijn voor de hele woningvoorraad. Daarnaast gebruikte Majcen informatie die uit het onderzoek dat ze in opdracht van de Rekenkamer Amsterdam uitvoerde om de effectiviteit van hoofdstedelijke subsidies aan woningcorporaties voor energierenovatie van hun huurwoningen te analyseren. De hoofdvraag van dat onderzoek was, of een verbetering die recht geeft op een gunstiger label werkelijk leidt tot minder energiegebruik en dus minder CO2-uitstoot.

Ze voerde daarvoor een steekproef uit onder een circa 40.000 sociale huurwoningen door de database met energielabels van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) te koppelen aan de energiedata van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Ook onderzocht zij de werkelijke energiebesparing in de ruim 600.000 renoveerde woningen op basis van de SHAERE database van AEDES. Deze studie liet zien dat de werkelijke besparingen in, op hoog niveau gerenoveerde woningen, sterk achterblijven bij de theoretische besparingen.

A-label veel minder zuinig
Uit de onderzoeken blijkt dat een alleenstaande senior in een huis met energielabel G soms minder energie verbruikt dan een gezin met kinderen in een woning met label A. Sterker, de meeste gebruikers van oude, slecht geïsoleerde huizen hebben relatief bescheiden stookkosten. Maar voor een label A-woning ligt het werkelijke verbruik toch gauw 20 tot 30 procent hoger dan het theoretische verbruik. “Een verklaring is dat in oude woningen niet altijd alle ruimtes centrale verwarming hebben”, vermoedt Majcen. “Ook kan het moeilijk zijn om tochtige, slecht geïsoleerde ruimtes warm te krijgen. In dat geval is het efficiënter om alleen de belangrijkste ruimten te verwarmen. Bewoners van zeer goed geïsoleerde huizen hebben al gauw het idee dat ze zich geen zorgen hoeven te maken over hun stookgedrag.”

Door de forse kloof tussen theorie en praktijk zijn kosten en terugverdientijden van energiezuinige investeringen lastig vast te stellen. Het bemoeilijkt beleidsvoering en investeringen voor energierenovaties. Problematisch is ook dat verbruiksgetallen die op de labels worden vermeld van weinig betekenis blijken. “Het is beter om het gemiddelde werkelijke verbruik te vermelden”, stelt Majcen. Zij constateert daarnaast dat bewustmaking van bewoners minstens zo belangrijk is als technische ingrepen. “De doorslaggevende factor zijn wij zelf: richt het beleid dus ook op de gebruikers. Gelukkig is er inmiddels een grote hoeveelheid gegevens beschikbaar op basis waarvan theorie en praktijk bij elkaar gebracht kunnen worden.”



Reacties


Laatste nieuws