Jan van der Moolen over de illusies van goed toezicht

De corporatiesector wordt heen en weer geslingerd tussen uitersten. Na een periode waarin alles leek te kunnen en mogen, houden veel corporaties nu de hand op de knip, wordt het taakveld ingeperkt en wordt het externe toezicht aangescherpt. Jan van der Moolen, tot begin dit jaar directeur bij het Centraal Fonds Volkshuisvesting, heeft hier zo zijn gedachten over. Kennisorganisatie Platform31 vroeg hem naar de toekomst van toezicht in de sector.

Jan van der Moolen: “Goed toezicht is onafhankelijk en staat dus op afstand.”

Woede en verbazing, dat zijn de steekwoorden die de corporatiesector de laatste jaren karakteriseren, vindt van der Moolen. “De verhouding met de politiek is al jaren slecht, de Tweede Kamer ligt voortdurend op ramkoers met de sector. Dezelfde politiek is al minstens vijftien jaar onduidelijk over de te volgen koers – meer of minder op afstand plaatsen van corporaties van de overheid. Dan zijn er discussies over de salarissen, de bedrijfslasten, het vroegtijdig stopzetten van de Vogelaargelden… er is al met al een weinig helder beeld neergezet”, stelt Van de Moolen vast. “Tegelijkertijd is er verbazing over het negatieve beeld van de sector en dat men dat heeft laten gebeuren. De nadruk ligt sterk op incidenten, die volgens mij niet meer of minder bepalend zijn dan in andere sectoren zoals zorg, onderwijs of openbaar bestuur. De kwaliteit van het bezit, de tevredenheid van de huurders en het feit dat de sector de laatste jaren de helft tot twee derde van de woningbouwproductie voor haar rekening heeft genomen zouden veel meer het beeld moeten bepalen. Ik zie een taak voor Aedes als koepelorganisatie weggelegd om de positieve aspecten sterker naar voren te brengen.”

Vestia-affaire

De affaire rond Vestia, waarbij riskante financiële producten leidden tot een verlies van circa 2 miljard euro waarvan via sanering 675 miljoen euro door de sector, is een voorbeeld van iets wat het imago van de sector bepaald geen goed heeft gedaan. Hoewel Van der Moolen het doodzonde vindt dat er zoveel geld is verloren, relativeert hij de affaire toch enigszins. “De sector is in staat gebleken om dit forse verlies volledig zelf op te vangen, het heeft de belastingbetaler geen cent gekost. En dan moet je ook bedenken wat het rentevoordeel dat de borgingstructuur van de sector jarenlang heeft opgeleverd, zo’n 500 tot 800 miljoen euro op jaarbasis.”

Een groot deel van het verlies bij Vestia is veroorzaakt door derivaten, een soort speculatieve producten die reageren op de rentestand. Volgens Van der Moolen kunnen derivaten nuttig zijn om in het financiële pakket op te nemen, mits verstandig gebruikt en beheerd en vanuit de optiek van het beheersen van renterisico’s. Professionaliteit van partijen en een goede verantwoording zijn evenzeer vereist. “Maar in de politiek is onlangs min of meer een verbod aangekondigd op het gebruik van derivaten, waarmee voor corporaties een belangrijk instrument voor beheersing van renterisico’s wordt ingeperkt.” Van der Moolen geeft overigens wel toe dat het welhaast onmogelijk is om goed toezicht te houden op verstandig gebruik van deze producten. “Je moet het eigenlijk dagelijks volgen. Voor een interne toezichthouder was dat met de mogelijkheden en producten van de afgelopen jaren al moeilijk zeker met de onduidelijkheid over de verantwoording ervan, laat staan voor een externe toezichthouder. Vanuit die optiek is inperking te rechtvaardigen maar je zou het wellicht meer moeten zoeken in een kwaliteitsborging van financiële producten. In Europees verband zijn hier interessante ontwikkelingen gaande. Dit laat onverlet dat we als CFV scherper hadden moeten zijn, ik onderschrijf grotendeels de conclusies van de Commissie Hoekstra.“

Commissie-Hoekstra

Er zijn meer voorbeelden van onrealistische verwachtingen over de mogelijkheden van een extern toezichthouders bij de corporaties. Van der Moolen: “In het rapport van de commissie-Hoekstra staat de – in mijn ogen overigens terechte – conclusie dat er meer overleg en afstemming moet zijn tussen het Centraal Fonds en de interne toezichthouder. Maar als je dat echt gestalte wilt geven, ben je hier meer dan de helft van de capaciteit aan kwijt en kunnen andere taken wellicht niet meer worden uitgeoefend. Hiermee wordt in mijn ogen de zoveelste illusie toegevoegd aan de ideeën over goed toezicht.”

De turbulente ontwikkelingen in de corporatiesector hebben een reeks van onderzoeksrapporten opgeleverd. Eerder dit jaar is bovendien een Parlementaire Enquêtecommissie Woningcorporaties ingesteld die het beleid rond woningcorporaties over de laatste twintig jaar onderzoekt, in de hoop een verstandige koers voor de toekomst uit te zetten. De verhoren beginnen in het voorjaar van 2014, en het ligt in de lijn der verwachting dat ook Van der Moolen bevraagd zal worden. Welk beeld heeft hij zelf van waar het met de sector naar toe moet? “Voor mij zijn er drie cruciale pijlers waar goed toezicht altijd op zou moeten berusten. In de eerste plaats moet toezicht altijd onafhankelijk zijn van beleid en dus op afstand worden geplaatst, in dit geval op afstand van het ministerie. Op de tweede plaats moet het wettelijk goed gefundeerd zijn en op de derde plaats moeten er effectieve instrumenten zijn om in te grijpen als dat nodig is. Daarnaast zou het naar mijn mening goed zijn als toch nog eens nagedacht wordt om het financiële toezicht, de borging en saneringstaken in één organisatie onder te brengen.”

Waar naar toe?

Van der Moolen betwijfelt of het beleidsdiscours ook die kant opgaat. “Je ziet eerder een tegengestelde beweging waarbij de taken van het Centraal Fonds straks worden ondergebracht bij het ministerie. Dit gaat voorbij aan de bevindingen van de commissie-Hoekstra, maar ik vermoed dat het een reactie is op de Vestia-affaire. Hoewel de financiële gevolgen hiervan door de sector zelf zijn opgevangen, is het besef versterkt dat de overheid in principe meegesleurd kan worden en dus ook zelf het toezicht moet uitoefenen.”

Nog wat verder in de toekomst kijkend, zou Van der Moolen graag zien dat het toezicht verbreed wordt. Immers, in werkelijkheid zijn er tal van aanpalende en relevante terreinen. Het ligt dan in de rede om dit te vertalen in de toezichtstructuur. Van der Moolen: “Denk bijvoorbeeld aan de woningkwaliteit, maatschappelijke prestaties, zorgtaken: er is geen helderheid over welke kwaliteit waarom wordt toegevoegd en wat werken in het publieke domein inhoudt. Een toezichthouder zou hier een structurerende rol in kunnen spelen en zaken met elkaar in verbinding kunnen brengen .” Tenslotte verwacht Van der Moolen het nodige van de cultuur binnen organisaties zelf. “Misschien wel het belangrijkste kenmerk van een goede bestuurder is dat hij zijn eigen tegenkracht organiseert. Een organisatie is verantwoordelijk voor zijn eigen governance, niet de overheid. Dat organiseren van tegenkracht is, beter dan welke externe toezichthouder ooit zal kunnen, het beste wapen tegen Zonnekoning-gedrag.”

Reactie van Eppie Fokkema, Atrivé

Eppie Fokkema, directeur van Atrivé, gaf desgevraagd de volgende reactie op het interview:

“Ik vind dat er inderdaad sprake is van een toezichtillusie, want in deze wereld van adviseurs en commissies is het geloof in een ander systeem van toezicht of nog betere prestaties van toezichthouders sky high! Het geloof en vertrouwen in managementtheorieën is sterker dan enig ander geloof in Nederland. Ik ken de praktijk van toezichthouden, zit dicht bij succes en falen van besturen en concludeer eveneens: er is een toezichtillusie. Investeer in leiderschap in plaats van in systemen. Op het punt Vestia ben ik het oneens: van de sectororganisaties mag je verwachten dat zij systeemrisico’s bewaken. Corporaties als Vestia vormen een systeemrisico en sectorinstituten hebben verantwoordelijkheid om daarover te waken; of je nou Aedes, CFV, WSW of VROM/BZK bent.

 



Reacties


Laatste nieuws